Tussen Capo Sant’Andrea en de Formiche della Zanca rijst de grote Secca del Careno op tot 14-20 meter boven de oppervlakte.
De kant die naar de kust is gericht, daalt geleidelijk af naar beperkte diepten, terwijl de kant die naar de open zee kijkt een aardverschuiving vormt die met grote terrassen meer dan 40 meter naar beneden glijdt.

De morfologie van de zeebodem bestaat uit een continue opeenvolging van grote boven elkaar geplaatste rotsblokken die aanleiding geven tot holen, grotten en nauwe tunnels waar veel rifvissen zoals labrids, serranids en blendins leven.
In de meest beschutte gebieden van de bij licht is het mogelijk om de ontwikkeling van sponzen en manteldieren te bewonderen, zoals de transparante Clavelina lepadiformis of de rode Halocinthya papillosa, die penseelstreken van kleur geven aan de rotsen.
De mooiste kant is die op het noordwesten, waar je, zodra je de diepte van 30 meter bent gepasseerd, afdaalt langs muren gevormd door enorme rotsblokken, gorgonen, kreeften en veel schorpioenvissen.
In dit deel van de kust is het leven weelderig dankzij de aanwezigheid van constante stromingen die voedzame elementen vervoeren die essentieel zijn voor de ontwikkeling van vele biologische vormen. Zoals in de meeste ondiepten, kun je ook hier getuige zijn van de passage van dentex en amberjack die deze zeebodem naderen op zoek naar prooien.